-
1 articuler
articuler [aartiekuulee]♦voorbeelden:1. v1) articuleren, duidelijk uitspreken2) detailleren [juridisch]2. s'articuler (autour de)v -
2 prononcer
prononcer [pronnõsee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:il prononce bien • hij heeft een goede uitspraakprononcer de manière indistincte • onduidelijk spreken1 zich uitspreken ⇒ beslissen, stelling nemen3 duidelijker, sterker wordenv1) uitspraak doen, vonnissen2) beslissen3) uitspreken, wijzen [vonnis]4) zeggen -
3 elle ne pouvait prononcer un mot
elle ne pouvait prononcer un motDictionnaire français-néerlandais > elle ne pouvait prononcer un mot
-
4 il n'a pas pu articuler un seul mot
il n'a pas pu articuler un seul motDictionnaire français-néerlandais > il n'a pas pu articuler un seul mot
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский